maandag 10 november 2014

Eindopdracht

Lesvoorbereidingsformulier


Uitwerking lesplan

Lesfasenmodel
Mijn les is opgebouwd uit drie lesfasen. Een receptieve fase, een productieve fase en een reflectieve fase. Vooraf selecteer ik een thema, een materiaal en een techniek en stel ik een beeldend en een technisch doel dat aansluit bij het beeldend vermogen en de ontwikkelingsfase van de leerlingen. De leerlingen zullen met het materiaal gekleurd papier gaan werken. De technieken die ik voor deze opdracht selecteer zijn knippen en plakken. Het beeldend doel van de les is het maken van je eigen kerstversiering. Het technische doel is leren knippen en plakken.

De leerlingen (van groep 1 en 2) bevinden zich voornamelijk in de ontwikkelingsfase van ambachtelijk 1, waarbij de leerlingen zijn gericht op de hoofdkenmerken. Een enkele jongste kleuter zit nog in de fase van het favoritisme, en een enkele oudere kleuter bevindt zich al in een overgangsfase tussen ambachtelijk 1 en 2. Ik heb het technische doel van mijn les op basis van deze kennis veranderd van tekenen in  knippen en plakken, omdat de kinderen bij het tekenen van één stuk kerstversiering niet meer bezig zijn met de kerstversiering an sich, maar met de invulling van één zo’n stuk waardoor het eindwerkstuk (een gezamenlijk versierde kerstboom) tijdens het werkproces uit het oog verloren wordt.
 

Kerstboomversiering. Receptieve fase
Met de op handen zijnde feestdagen heb ik voor deze les Beeldende Vorming  gekozen voor het thema van de kerstboomversiering. Ik start de les door de leerlingen te laten kijken naar het beeld van een echte (fysiek aanwezige) kale kerstboom. Dat beeld beschouwen we doordat ik hen de volgende vragen stel:
Startvraag: zou je deze boom zo in de woonkamer zetten?
Onderzoeksvragen:Waarom (wel) niet? Wat mist er aan deze boom?

Daarna laat ik hen via het smartboard in een powerpointpresentatie verschillende plaatjes en een filmpje zien. Ik start met een plaatje zien van een versierde kerstboom. Met het plaatje van de kinderen die de kerstboom aan het versieren zijn in de rechterbovenhoek.



Vervolgens krijgen de leerlingen een collage te zien van verschillende soorten versiering in de kerstboom. 



Andere onderzoeksvragen die volgen: Zijn de bomen allemaal hetzelfde versierd? Nee. (Zijn ze bijvoorbeeld allemaal hetzelfde van kleur? Nee.) (Welke kleuren zie je? Blauw, zilver, wit rood, ) Zitten er alleen maar ballen in de boom? Nee. (Wat voor kerstboomversiering zie je nog meer? Kerststerren, ijssterren, hartjes, een bloem, vogels, (ijs)pegels strikjes, een kerstman, een rendier een uil, een hobbelpaard, een cadeautje, (lichtjes)) Als we alleen maar [antwoord vorige vraag] in de boom hangen, is de kerstboom dan klaar? Nee.

Laten zien filmpje De kerstman in de kerstboom (00:25-01:10) met de kijkvraag/onderzoeksvraag: Wat zit er dan nog meer in de boom? Slingers. lichtjes en een piek.

Analysevragen: hoe zit die versiering in de boom? /Hoe blijven al die versiersels zo goed in de boom zitten?
Vastgemaakt. Dan laat ik in één kader het volgende plaatje zien, samen met het plaatje van een papierslinger en eerste plaatje van de versierde kerstvboom
 Onderzoeksvragen: hoe kan het dat deze kerstboom in de boom blijft hangen? (vragen aan een oudste kleuter) doordat er een lus aan zit. Door het gat.
 Hangen de slingers en de lichtjes hetzelfde[/ook door een lus] in de boom? Nee. Die is van boven naar beneden tussen de takken gelegd. En de piek? Hoe zit die in de boom? Die staat erop.

Analysevragen: hoe komt het dat de slinger/lichtje anders in de boom hangt dan een kerstboom? En een piek anders dan een slinger?

Speculatieve vragen: (Als je de knijpers van de kaarsjes haalt/) de slinger in stukjes knipt/ de haakjes uit de gaatjes van de ballen, pegels en sterren haalt(/het boogje uit het zuurtje/het gat uit het kransje,) zou die dan nog zou goed blijven hangen in de boom? Als ik een paashaas, of een zonnebloem in de boom hang, is het dan nog kerstversiering?
Oordeelvraag: Hoe wordt een kerstboom versierd? 

Maak échte kerstboomversiering. De productieve fase 
Het beeldend probleem waar leerlingen voor gesteld worden is het maken van kerstversiering van papier, dat werkelijk in de boom kan hangen. De leerkracht begeleidt het proces zo, dat alle versiering wordt gemaakt. Groep 1 zal individueel aan de slag gaan, groep twee mag, afhankelijk van hun idee in tweetallen werken (samen een slinger maken). 

Groep 1: 
maak voor jezelf een stuk kerstversiering dat echt in de boom kan hangen.

Groep 2:
Maak voor jezelf, of in tweetallen kerstversiering die echt in de boom kan hangen.


De beeldaspecten waar leerlingen mee zullen werken zijn kleur en vorm. Het beeldaspect kleur is ingezet (eigen keuze voor kleuren) opdat het de motivatie van de leerlingen voor de oprdacht vergroot en dat het de authenticiteit van hun eindproduct ondersteunt. Het beeldaspect vorm is zo ingezet dat zij appelleert aan het beeldend en technisch doel. (Hoe krijg ik de kerstversiering die ik bedacht heb, geknipt en geplakt uit het gekleurd papier? en Hoe vorm (knip en plak) ik mijn kerstversiering zo dat hij in de boom blijft hangen?) Hierna zullen de leerlingen middels het werkproces experimenteren aan de slag gaan met het materiaal om kerstversiering te maken dat echt in de boom kan hangen. Ik zal de kleuters instrueren hoe ze een schaar moeten vasthouden, voordoen hoe ze moeten knippen en hoe ze moeten plakken, met welke hoeveelheid lijm. Oudere kleuters expliciet instrueren met de optie eerst te bedenken wat voor soort kerstversiering ze willen maken. Op deze manier is het ontwerpproces eveneens geïntergreerd voor hen die daar aan toe zijn. 

De boom in. De reflectieve fase
De leerlingen hangen hun werkstukje in de boom, of geven ze aan juf, die er de boom mee versiert. Daarna beschouwen we met de groep de versierde kerstboom. Bevat de boom alle versiersels die een kerstboom heeft? [Alle soorten versiering afgaan. Slingers, lichtjes, losse versieringen en piek] Met de groep goede individuele werkjes bekijken en bespreken. Wat hangt er allemaal in de boom? Hoe zie je dat? [herkenbaarheid kerstboomversiering] Welke hangt er goed? Hoe komt dat? Welke is goed geknipt? Hoe zie je dat? Welke is goed geplakt? Waaraan kun je dat zien? 

Beoordelingsrubric






Beeldend vermogen

Beste lezer,

Afgelopen les ging het om het beeldend vermogen; het vermogen om je uit te kunnen drukken in beeld.

Er zijn kortweg vier fasen te onderscheiden. De fase van het krabbelen (fase 1), de fase van het coderen van de werkelijkheid (fase 2) die is op te delen in twee delen (vooral in basisonderwijs), en de fase van de zichtbare werkelijkheid, die in de bovenbouw van het basisonderwijs ontwikkeld kan zijn. Het beeldend vermogen ontwikkelt zich volgens die vier fasen.

In de les hebben we met elkaar de meegenomen kindertekeningen gesorteerd naar fase en daarna hebben we de indeling in deze fase beargumenteerd aan de hand van de manier waarop de beeldaspecten te herkennen waren in de tekeningen.



In fase 1 (2-4 jaar), leert het kind sporen te maken. Kleuren worden gekozen om sporen van elkaar te onderscheiden. Het kind leert in deze fase van grof motorisch naar fijn motorisch handelen. De bewegingen ontwikkelen vanaf bewegingen vanuit de schouder, via bewegingen vanuit de elleboog en de pols,  naar bewegingen vanuit de vingers.

Een tekening van een kind in ontwikkelingsfase 1


De eerste ontwikkeling is te signaleren via het beeldaspect vorm. In de sporen zijn lijntekeningen te herkennen en en de vormen worden meer gesloten. Later gaan kinderen complexere vormen tekenen, ze leren stapelen en daarna gaan ze proberen in lijn een contour te tekenen.

In fase 2 (4-10 jaar) Het kind tekent eerst bewegende dingen (mensen en dieren, naar wat het interesseert) en gaat later pas huizen tekenen. Zijn mensen ontwikkelen zich van koppoter, naar de zogeheten kopbuikpoter. Het zal eerst dat waar zijn aandacht naar uit gaat, het grootst tekenen, in het geval van een mens of dier; het hoofd. Zoals in fase 1 de kleuren onderscheidend gebruikt werden, om  sporen te herkennen, zo worden in deze fase haakse lijnen getekend om de vormen goed te kunnen onderscheiden.
fase 2a (4-8 jaar): het kind zal de vormen van gecodeerde werkelijkheid nog willekeurig op het vlak verbeelden. Het tekent niet de werkelijkheid zoals hij die ziet of via dat wat hij ervan weet. Hij tekent in codes. Ook tekent het naar ruimte op het vlak. Is er nog ruimte, zal het bijtekenen, is er geen ruimte om iets erbij te tekenen, zal het stoppen met het tekenen van die vorm.
Kindertekening van een kind in ontwikkelingsfase 2a

In fase 2b (5-10 jaar): het kind gaat het beeldvlak ordenen. Het gaat een
compositie maken. Eeen tekening krijgt een onder het een boven. De werkelijkheid is nog steeds gecodeerd en clichématig. Er wordt gebruik gemaakt van symbolische kleuren. Ook maken kinderen in deze fase gebruik van exemplariteit. hetzelfde figuurtje met verschillende attributen verbeeldt iemand anders.
Een kindertekening uit fase 2b, een eerste compositie

Fase 3 fase van de zichtbare werkelijkheid (10-15 jaar)
Kinderen, jongeren willen de zichtbare werkelijkheid zo natuurgetrouw mogelijk weergeven. Ze gaan natekenen. Ze willen de zichtbare werkelijkheid verbeelden. In deze fase zullen ze het tekenen minder leuk gaan vinden, omdat ze die werkelijkheid niet meer kunnen vangen met hun tekentechniek. Je kunt nieuwe technieken gebruiken om aan deze behoefte tegemoet te komen. Kinderen gaan gebruik maken van lijnperspectief, ze gaan een textuur proberen uit te drukken, het ze gaan met licht en donker werking ruimte proberen te suggereren. Naast kleur, vorm en compositie, ontstaat er ruimter voor de andere beeldaspecten. 

Reflectie

De onderstaande tekening hadden we oorspronkelijk geplaatst onder fase 2a. Dat is te zien aan bijvoorbeeld het opgeplakte etiket van de wanordelijke plaatsing. Bij nader inzien is er wel degelijk sprake van een compositie, een relatief complexe zelfs. Linksboven is een zon getekend om de lucht aan te duiden. Eronder hangt een vliegtuig in de lucht en daaronder zijn soldaten met zwaarden op de grondlijn getekend. Rechts op het vlak zijn halverwege weer een soort ridders afgebeeld, zij staan op de kasteelmuren. Een relatief complexe compositie dus, en zeker geen wanordelijke plaatsing. De tekening is motorisch nog wel vrij grof getekend. Meer vanuit de pols dan vanuit de vingers. De tekenaar wilde gedétailleerder tekenen dan hij motorishc nog scheen te kunnen verbeelden. Om het eerst opgemerkte herplaats ik deze tekening in fase 2b. 


kindertekening, oorspronkelijk geplaatst in fase 2a, herplaatst in fase 2b

Dit was het dan. De laatste blog voor dit vak. Het was een inspirerende reis door het nieuwe medialandschap en ik zal mijn best doen de wcrolletjes- muizentrappetjes pietjesmentaliteit achterwege te laten en haar de schooldeuren uit te werken.

Tot ooit. 

Hartelijke groeten,

Nikki (oefent voortaan in/met de klas)

P.s. Nog niet helemaal uitgelezen? Mijn eindopdracht volgt nog.


zondag 9 november 2014

Beeldend probleem

Beste lezers,

Bij deze fase in de collegereeks aangekomen, ontstaat een gaatje tussen wat ik begrijp en wat ik kan.

Op basis van een les uit de methode moet je doen, heb ik de dinsdag voorafgaand aan dit college (14 okt.) een lesje BV gegeven. Na bijeenkomst 6 over Ontwikkelingsfasen en beeldaspecten schoot ik Guido nog even aan voor feedback op mijn idee, waarna bleek dat ik de kleuters eigenlijk voor een dubbel beeldend probleem stelde. Ik wilde te veel. Gelukkig moest de les over het beeldend probleem nog komen, dus no stress. Echter, na deze les en zelfs na het bekijken van de instructiefilmpjes blijkt het begrijpen van de theorie nog best iets heel anders te zijn dan het toepassen in de praktijk. Nog even lekker blijven oefenen dus!

De theorie
Hier in ieder geval de theorie. Een les BV wordt gevormd aan de hand van een beeldend probleem, opdat elke leerling door het zoeken naar een oplossing van dat probleem, zelfstandig tot een authentiek beeld komt. Dat is het doel en tevens stap 6. van het proces dat beeldend problematiseren heet.

Om een leerling die kans te bieden laat je hem eerst 1. inleven in een thema d.m.v. de recpetieve fase van de les. 2. Je stelt de opdracht zo dat clichés doorbroken worden (bij het uitbeelden van liefde met valentijn de kinderen geen hartjes laten tekenen). Dan volgt de productieve (en de lastigste) fase van de les, 3. de leerling vertaalt zijn beleving naar een beeld. 4. Zij zoeken naar een oplossing voor het beeldend probleem door te experimenteren met materialen en media. 5. Daarna kiezen zij de beste oplossing voor het beeldend probleem (Dat kan niet fout zijn, tenzij er een cliché van gemaakt is).

De blije kubus, een gevecht
clichékubus
woeste kubus
Wij studenten ondergingen zo'n les.We kregen de opdracht een kubus te tekenen, waarna ongeveer vijfentwintig dezelfde kubussen uit onze houtskooltjes tevoorschijn kwamen. Doordat Guido ons liet zien dat deze met recht 'typische' kubus perspectivisch niet klopt, werd duidelijk dat wij allen vanuit een cliché tekenden. Vervolgens kregen we de opdracht een blije kubus te tekenen, waarna iedereen een kubus met een blij gezichtje tekende. En toen werd het lastig: teken een blije kubus zonder een gezicht erop te tekenen. Via de tussenopdrachten van een verlegen kubus en een woedende kubus werden wij ons bewust van de inzet van diverse beeldaspecten voor de vormgeving van een emotie en het belang van de eigen emotie bij het proces van het tekenen zelf. Op dit punt in de les werd ook de toegevoegde waarde van het materiaal (houtskool) zichtbaar. Daarna ontstond de blije kubus; rondere, grotere, kubussen met golvende, slingerende lijnen, getekend onder het geneurie van sommigen. 

Blije kubus
De oplossing, een dansende kwal
Nadat wij als studenten een les als leerlingen hadden ondergaan, kregen wij de opdracht de stageopdrachten van medestudenten met een kritisch oog te bekijken en, waar nodig, te verbeteren. Onze opdracht: 

Levende pop
Maak in tweetallen een animatie van een dansende modelpop met behulp van de webcam in de laptop. Zorg ervoor dat de kleine stapjes vloeiende bewegingen opleveren. 

Wij presenteerden onze oplossing als volgt (ons groepje, bestaande uit Sebastiaan, Tjerkje en Nikki, presenteert tussen 6:50 en 9:55): 

Résumé: er zit een verschil tussen begrijpen en het toepassen van m'n verworven kennis. Als hulpmiddel bij het beeldend problematiseren kun je de zes stappen langslopen. Een blije kubus tekenen is lastig (en je zorgt dat je technisch doel en beeldend doel met elkaar samenhangen). En van kritisch kijken naar de opdrachten van anderen word je beter.

Tot volgende keer!

Nikki

vrijdag 10 oktober 2014

Ontwikkelingsfasen, beeldbeschouwing en digibeten

Halô lieve (stiekeme) medestudenten/klasgenoten, en beste Guido,

Rode koontjes alom, van het harde werken natuurlijk, maar ook vanwege mijn digitale 'noob'gesteldheid. Want, alhoewel ik deze blogs in een gezellige 'ik doe alsof ik lezer(s) heb-vorm' gegoten had(, omdat ik had bedacht dat dat het format van de blog was,) had ik niet gedacht dat ook echt iemand anders in staat was om tot dit blog toe te treden, behalve dan meester Guido (die mijn ellenlange gewauwel slechts zou scannen op de aanwezigheid van de belangrijkste informatie) over een paar weken via een geheime link, laat staan dat iemand anders hem ook daadwerkelijk zou gaan lezen.. Mooi niet dus! (Zie hier waarom ik op het onderdeel interpunctie bij de taaltoets geen hoge score had, maar dat terzijde)!

Blijkt gewoon iedereen mijn blog open en bloot te kunnen vinden via het wereldwijdeweb! Nou ja, op zich niets te verbergen natuurlijk..(gauw mn spannende foto's uit 'de wolk' halen ;-) ). In het kader van NikkiOefent vond ik het zinvol hier een vermelding van te maken; weer wat geleerd in digiland!

Voortaan wel even een berichtje achterlaten hè, ik heb niet voor niets ingesteld dat 'Reacties van lezers zijn toegestaan', snoeperds!

De les

Over tot de orde van de les. Ontwikkelingsfasen en beeldbeschouwing. Dat was me een pittige maaltijd, die smaakt naar meer.

Over de ontwikkelingsfasen van Parsons kan ik vertellen dat dat er vijf zijn. Te beginnen met het favoritisme, gevolgd door ambachtelijk 1 en 2, waarbij men bij ambachtelijk 1 gericht is op de hoofdkenmerken en abstracte kunst nog kan appriciëren (is het dan zo dat we allemaal maar beter weer kleine kleuters zouden kunnen zijn, omdat we dan en masse meer begrip hadden voor de prachtige werken van Appel, Picasso en moesten we huilen bij de schoonheid van de eenvoud van Mondriaans werk.. Nee! Niets is minder waar, dát begrip (van kleine kleuters) is gericht op de onkunde een beeld meer in détail te kunnen beschouwen, dat van kunstdeskundigen is gericht op hun kennis van en waardering voor het werk binnen de context, de plaatsing in de tijd etc.) en ambachtelijk 2 is gericht op de détails; men waardeert de details, stelt realisme als voorwaarde en de beleving van de kijker is in deze fase representatief voor dat van iedere andere beschouwer. Dan volgt de fase van expressiviteit. De realiteit mag wijken ten behoeve van de uitdrukking van een gevoel. Op basis daarvan waardeert de kijker het beeld. Fase 4, is die van het formalisme. Je waardeert een beeld op basis van de formele kwaliteiten, de stijl. In deze fase kun je bij een beeld ook een esthetische ervaring beleven en dat met anderen delen. In fase 5, genaamd 'Open mind', bekijk je het beeld in de context, ben je je ervan bewust dat je interpreatie wordt beïnvloed door die context en dat jij een beeld uit het begin van de 20e eeuw nu anders interpreteert dan een kijker uit bijvoorbeeld die tijd, omdat er.. vul maar in, bijvoorbeeld andere maatschappelijke aspecten een rol speelden, dan nu.

Beeldbeschouwing. Om beelden in de klas te beschouwen moet je goede vragen bedenken bij het beeld. Dat is lastig, maar door in ieder geval gebruik te maken van de volgende vijf typen vragen, kom je een heel eind. Te beginnen met een startvraag. Die wordt gevolgd door de onderzoeksvragen, de analysevragen en eventueel de speculatieve vragen, waarna wordt besloten met een oordeelsvraag die een besluit, een conclusie inhoudt, geen oordeel als in goed of fout.

Met de billen bloot. Hier mijn vragen bij het beeld van Gnomeo en Julliet.

startvraag: wie heeft deze film gezien? Kun je aan de klas even kort
vertellen waar de film over gaat?
Onderzoeksvragen: Wat zie je op de poster? Wat staat er op afgebeeld? (Zijn
het mensen?) Zijn de kabouters een grote gezellige familie? Waaraan kun je
zien dat dat (1 grote gezellige familie) niet zo is? Hulpvragen: Welke
emoties herken je op hun gezichten? Wat hebben de kabouters (antwoord uit
eerdere vragen) vast? Welke kleuren zijn gebruikt? Hoe staan ze op de poster
afgebeeld? Wat valt je op aan de titel van de film? welke andere beroemde
verhaal/titel herken je daarin? Hoe liep het met hen af? Zou het goedkomen
met de kabouters denk je? Waarom denk je dat(, blijf met je antwoord bij de
poster)?
Analysevragen: Wat zeggen die elementen ons over het verloop van het verhaal?
Wat betekenen die schep en boormachine en die verschillende kleuren
puntmutsen? Wat vertelt de titel ons over het verhaal?
Speculatieve vragen: Verandert de situatie als de kabouters allemaal bloemen
en slingers in hun hand zouden hebben? Zouden ze dan ook boos kijken? Wat als
de kabouters nu allemaal dezelfde kleur puntmuts zouden hebben? Zouden ze dan
nog ruzie hebben? Wat als de twee kampen allebei een jongetjes hadden
gekregen, of allebei een meisje? (maar juf, misschien zouden ze wel homo
geweest zijn, of lesbisch, dan heb je hetzelfde verhaal!)
Oordeelvragen: Dus, wat is nu de betekenis van deze poster? Wat vertelt het
ons?

Je ziet, ik heb nog wat te oefenen. Ik heb hele 'losse' vragen gesteld over de details. Vragen die vooral gericht zijn op fase 2b, beter bekend als ambachtelijk 2. Ik ben niet bewust uitgegaan van deze fase. Nu ben ik gelukkig wel in staat in mijn reflectie op de opdracht dit te herkennen. Na de controle met Guido's vragen zag ik dat ik bij het stellen van de vragen (afhankelijk van de doelgroep/leeftijd van de leerlingen) al meer uit kan gaan van dat wat er wordt uitgedrukt op het beeld. Die zichtbare strijd tussen de kabouters mag al door mij als leerkracht benoemd worden voor leerlingen die zich in fase drie bevinden. Zij mogen daar dan de beeldkenmerken bij gaan zoeken, zodat zij zich bewust zijn van de aspecten die bijdragen aan de uitdrukking van 'strijd'. Goed. Dat was het dan weer voor vandaag.

Tabee!

P.s. Oproepje/ hartenwens: Is het je gelukt dit verhaal door te ploegen, of ben je toch nog even naar het eind toegescrolld? Laat dan een reactie achter in de vorm van: [je naam] was hier.. Of verzin wat anders leuks. Ook prima. Om het ijs te breken, zal ik vast als eerste schaapje over de dam komen, wie volgt? wie durft? Ik ben benieuwd!

donderdag 9 oktober 2014

Beeldaspecten

Goedemiddag!

Afgelopen les hebben we het, zoals de titel al aangeeft, gehad over beeldaspecten. De beeldaspecten zijn ruimte, kleur, vorm, structuur (textuur) en compositie. Deze hoofdcategorieën zijn op te delen in subcategorieën, bijvoorbeeld kleur in kleurverzadiging, kleurgebruik, licht en donkerwerking etc.

Om dit glashelder op ons netvlies te krijgen paste Guido een werkvorm toe, waarbij iedereen een plaatje en een losse tekst kreeg (een subcategorie) en waarbij iedereen de juiste tekst bij zijn plaatje moest zien te vinden. Interessante werkvorm, die ruimte laat voor een andere invulling, waar deze door verschillende groepen verschillend wordt uitgevoerd.

Daarna mochten we aan de slag met het werkproces experimenteren, en wel op de Ipad. De opdracht: maak een selfie met een duidelijk herkenbare emotie en experimenteer net zo lang tot alleen de beeldaspecten van die emotie nog te zien zijn in jouw portret; jijzelf moet onherkenbaar zijn!

Dit was het resultaat na de les..


Je ziet, op de via de vooraf bekend gemaakte eisen (doelen) scoor ik nog onvoldoende op de rubric die uit deze voorwaarden gemaakt zou kunnen worden, maar ik mag van mijn lieftallige huisgenoot  nog wat experimenteren op haar Ipad, dus er zal nog voor het einde van de collegereeks een prachtige onherkenbare blijheid op deze blog worden gepost.

Tabee!

donderdag 2 oktober 2014

werkprocessen #1 en # 2

Beste lezer,

Afgelopen les zijn er werkprocessen aan bod gekomen. Er zijn grofweg drie werkprocessen, te weten het traditioneel ambachtelijke werkproces, het ontwerpproces en het experimentele werkproces.

Bij het eerste proces wordt het technische doel van beeldende vorming behaald, maar blijft het beeldend vermogen van de maker onaangesproken. Bij het tweede proces is dat precies andersom. Het laatste proces heeft als voordeel dat je direct kunt starten met het gekozen materiaal, maar dit is een werkproces dat niet voor iedere doelgroep te gebruiken is.

Ook leerden we een basisplan te maken voor een les BV, door zo'n les volgens plan 'te ondergaan'.

We maakten een animatiefilmpje over racemonsters. Guido, onze leerkracht, startte de les met het laatste thema (stap 1). Daarna kregen we een filmpje uit de animatiefilm Cars te zien en mochten wij vertellen waar we aan konden zien dat de hoofdrolauto's snel waren. Verder kregen we plaatjes te zien van verschillende monsters en werd ons gevraagd waar we aan konden zien dat zij er 'monsterlijk' uit zagen. Guido verzamelde dus 2d en 4d materialen (stap 2) en beschouwde met ons de beelden om ons nauwkeuriger te laten kijken (stap 3). Dit is de receptieve fase van de les.

Vervolgens stelde Guido ons een beeldend probleem; we zouden racemonsters gaan maken. Ook selecteerde hij hiervoor de materialen, te weten klei en het medium (animatie-)film. (stap 4). Ons werden technische en beeldende doelen gesteld (stap 5). De racemonsters dienden er snel en monsterlijk uit te zien aan de hand van de voorwaarden die we met elkaar in de receptieve fase van de les hadden gesteld om een object er snel en monsterlijk uit te laten zien. Ze moesten bewegende onderdelen bevatten en gemaakt zijn van klei. Daarna konden we experimenteren met het materiaal en maakten we de monsters in tweetallen naar eigen inzicht (stap zes). Dit was de productieve fase van de les. Guido begeleidde ons bij het maken van de keuzes (stap 7). Tot slot bespraken we met elkaar de racemonsters a.d.h.v. de vooraf gestelde beeldende en technische doelen en we bekeken of het ons gelukt was deze doelen te behalen (stap 8).

In deel 2 van de les maakten we een animatiefilmpje met de gemaakte monsters. Hiervoor werd een nieuw basiplan gevolgd.

stap 1: thema animatiefilmpje maken
stap 2: laten zien van filmpjes en hoe dat gemaakt wordt.
stap 3: met elkaar in gesprek over hoe dat dan gedaan wordt. (controle voor de docent of het begrepen wordt)

stap 4: beeldend probleem plus materiaal/medium: maak een animatiefilmpje
stap 5: technische en beeldende doelen: je racemonsters moeten snel gaan, er moet een strijd aanwezig zijn, er moet een crash inzitten.
stap 6: experimenteren maar!

stap 7: Guido begeleidt ons bij de keuzes
stap 8: we bekijken de fimpjes en reflecteren op de technische en beeldende doelen.

Zie hier het eindresultaat!


In werkprocessen #1 is Fred de raket gebouwd door Nikki en Sebastiaan en Willie de wheelie is gebouwd door Suzanne en Eline.

Zoals te zien moeten we nog even oefenen met het bewegend beeld. Dat mag nog best iets vloeiender. Wel racen onze monsters supersnel over onze aardkloot of door ons sterrenstelsel. Eeen strijd is gaande, maar nog niet erg spannend voor de kijker en ondanks het ontbreken van een voor de kijker spannende of spectaculaire crash, zit deze er wel degelijk in. Doelen van les twee behaald.

Ons monster ziet er monsterlijk uit vanwege zijn kop met enge tanden van ijzer, een hard koud materiaal. Ook zijn kapsel in de vorm van een hanekam maakt hem er niet zachter en vriendelijker op. De richting van de 'manen' is zo dat het bedraagt aan het snelle uiterlijk van ons monster; de diagonale lijnen zitten erin en die worden voortgezet door de lijn van de staart. De vlammen uit zijn achterste maken hem minder speedy, maar wel meer monsterlijk. Ook de groeven/strepen in zijn gladde romp geven hem iets beestachtigs, maar door de richting van de strepen blijft hij er snel uitzien.

Ons monster is volgens deze eisen, waarvan een rubric te maken is, beter gelukt dan het filmpje, maar een voldoende zou er ook voor het filmpje in moeten zitten.

Tot de volgende les!

Nikki


zaterdag 20 september 2014

Beeldcultuur

Beste lezers,

Na mijn vorige bericht op 11 september jl. hebben wij die avond een les gehad over beeldcultuur.

In de eerste les werd de klas gewezen op een nieuwe methode om de kern van de lessen tot ons te nemen, namelijk via korte filmpjes, hoe hip! Dat moest uitgezocht worden en dus heb ik een uurtje filmpjes zitten bekijken en vragen in zitten vullen, al dacht ik eerst dat de aantekenruimte bedoeld was voor aantekeningen en begreep ik pas halverwege dat die bedoeld was om vragen te beantwoorden. Zie hieronder of het me gelukt is de kern van de les eruit te filteren (en te onthouden, want we zijn een week verder!).

De beeldcultuur wordt grofweg opgedeeld in drie perioden, namelijk de klassieke, moderne en postmoderne periode. De middelste duurt ongeveer van 1860 - 1960, de klassieke speelt ervoor, de postmoderne erna. Aan deze drie begrippen hangt per begrip een aantal kermerken vast. Dat betekent dat 'modern' niet onze dagelijkse woordbetekenis modern, namelijk hip of hedendaags inhoudt, maar dat ook dat begrip een stroming is waaraan een aantal kenmerken hangt.

De beeldcultuur uit de klassieke periode kenmerkt zich door veel symboliek, door het gebruik van rijke materialen, door natuurgetrouwe weergave van de beelden en doordat de beelden te begrijpen zijn vanuit moralistisch oogpunt. De kerk en rijken zijn de opdrachtgevers van deze beelden. De beelden hebben dan ook tot doel om macht uit te stralen en een morele boodschap over te brengen.

De beeldcultuur uit de moderne periode kenmerkt zich door abstractie, experiment in kleur, materiaalgebruik en vorm. Het gaat niet om natuurgetrouwheid, maar om dat wat het beeld representeert. De beelden vormen daarmee een reactie op de klassieke beeldcultuur. Dat was mogelijk, omdat de kunstenaar zijn eigen opdrachtgever kon zijn en niet iemands succes of morele boodschap diende weer te geven. Met die verandering werd de beeldcultuur ook idealistisch van aard. De kunstenaar legde zijn persoonlijke maatschappij(kritische) visie in het beeld vast.

Het meest pregnante kenmerk van de postmoderne beeldcultuur is dat die beeldcultuur voornamelijk ter vermaak dient. De opdrachtgever is diffuus; indirect is dat vaak de consument. Andere kenmerken van deze cultuur zijn uitvergroting (letterlijk) en het gerbuik van 'samples'. gemixte beelden of onderdelen van beelden uit andere perioden.

Op basis van het bovenstaande dienden wij een klassiek beeld te beschouwen. In de les kozen wij voor het schilderij 'De aardappeleters' van Vincent van Gogh, omdat het een zeer realistisch beeld is en omdat het zeer realistisch een bepaalde klasse uit de maatschappij weergeeft (Voor een uitgebreide beschouwing van het beeld verwijs ik u door naar het blog van Astrid Daemen). Echter, nadat wij nog eens rustig de kenmerken recapituleerden kwamen wij tot de conclusie dat dit beeld toch tot de moderne beeldcultuur behoort, omdat de opdrachtgever geen rijkaard is (het is Vincent zelf), omdat Van Gogh er zijn maatschappijvisie deelt (ervoor werden de misstanden uit de maatschappij altijd verdoezeld i.p.v. rauw weergegeven) en omdat het beeld vanwege het kleurgebruik (donker) duidelijk de expressie van een bepaald gevoel moet weergeven.

Daarom kozen wij thuis voor het schilderij 'Het Parisoordeel' van Peter Paul Rubens (1577-1640). Dit beeld vertolkt een klassiek tafereel uit de Griekse mythologie, waarin de Trojaanse Paris wordt geacht een gouden appel (symbool van de jeugd en vergankelijkheid) uit te delen aan de mooiste van de drie naakt afgebeelde godinnen Aphrodite, Hera en Athena. Een onmogelijke taak, die geheid tweedracht zaait. De godin van de twist, Eris bedacht 'het spelletje' omdat ze verongelijkt was over het feit dat ze niet was uitgenodigd op een bruiloft van de goden. Zij is in het goud midden bovenin het beeld afgebeeld. De andere godinnen zijn te herkennen aan het jongetje, dat Eros, de zoon van Aphrodite voorstelt, aan de wapenuitrusting die bij Athena hoort en aan de pauw die Hera de godin van het huwelijk dikwijls vergezelt op een afbeelding. Bij Paris staat Hermes, boodschapper van de goden en beschermer van de reizigers afgebeeld. Hij is te herkennen aan zijn 'muts met vleugels'.

Het Parisoordeel, Peter Paul Rubens (1577- 1640)
Het schilderij bevat dus veel symbolische beeldelementem, maar ook het tafereel zelf is symbolisch. De godinnen beloven de sterveling van alles als ze hem de appel uitreiken en Paris zwicht voor het aanbod van Aphrodite, die hem de mooiste vrouw van Troje belooft. De andere godinnen zijn zwaar beledigd en het onheil hangt Paris dan ook boven het hoofd. Hij krijgt de mooiste vrouw, maar zij is de vrouw van koning Menelaus en zo ontstaat er op aarde een oorlog die tien jaar zal duren. De moraal van dit verhaal: wees je bewust van de verleidingen die op de loer liggen, maar kies met je verstand (door niet deel te nemen aan het spel met de appel, door niet te kiezen).



Symboliek, klassieke tafereel. Morele booschap. Het beeld is realistisch geschilderd. Rubens heeft zijn best gedaan de vrouwenlijven natuurgetrouw (maar naar het schoonheidsideaal van toen!) weer te geven. Daarbij is het schilderij in opdracht gemaakt van een Spaanse koning en zo voldoet dit beeld aan alle kenmerken van de klassieke beeldcultuur.

Tot volgende keer,

Nikki